Het begon een jaar of vijf geleden met een experimenteel blaadje sla uit eigen tuin, of een tomatenplantje op het balkon. Maar met eigen festivals, steeds meer bakken op braakliggende grond en een groeiend aantal winkels dat huis-, tuin- en keukenkits verkoopt, lijkt Urban Farming steeds meer in Nederland te wortelen.
Kijk, lopend door de stad, eens om je heen en het valt je wellicht op: een klein strookje verloren grond bij de voordeur waar wat zonnebloemen zijn gepland. Een ingenieus hangend ijzerwerk aan de deur van het balkon, met potjes waar sla en bieslook in worden geteelt. Of, eigenlijk niet te missen: een braakliggend stuk grond vol houten bakken waar de tomaten boven de rand uitpiepen en een dak van een op het eerste gezicht saai kantoorpand dat bedekt is met bamboestokken waar de pompoenplanten omheen kronkelen. Het gebeurt in de Amsterdamse wijken IJburg en West, op een landstrook in het havengebied bij Rotterdam-West, op het dak van het Utrechtse Hoog Catharijne en in de Haagsche schilderswijk. Het gebeurt eigenlijk overal, al dan niet kleinschalig.
Het zogeheten urban farming (of urban agriculture, urban gardening of verticale tuin, je zegt het maar) wint terrein. Steeds meer stadbewoners gebruiken hun balkon of tuin om zelf kruiden, groente en fruit te verbouwen. Of, bij gebrek aan die ruimte, huren ze voor gemiddeld zo’n dertig euro per jaar een vierkante houten bak waar ze datzelfde kunnen doen.
Het stadstuinieren, om er nog maar een term tegenaan te gooien, vindt zijn oorsprong in Amerika. In 1893 vroeg de burgemeester van Detroit zijn kiezers om alle beschikbare ruimte te gebruiken om tuinen te planten. Het doel: voedsel te kweken om voorzien te zijn voor de Grote Depressie, die uiteindelijk tien jaar zou duren. Tijdens de Eerste Wereldoorlog nam president Wilson het idee over en plukte daar in 1919 de vruchten van: liefst vijfhonderd miljoen pond aan voedsel werd geproduceerd, uit vijf miljoen tuinen. En tijdens de Tweede Wereldoorlog verbouwden zo’n 5,5 miljoen Amerikanen hun eigen groente en fruit, 44% van het totale aanbod. Eigenlijk kun je dus spreken van een comeback van het stadstuinieren, alhoewel de schop nooit echt de kast is in gegaan: John Ameroso wordt door de New York Times ook als pionier gezien, hij leerde bij zijn vakantiehuisje de New Yorkers in 1976 hoe New Yorkers hun eigen groente en fruit konden verbouwen.
Want kennelijk was het overdragen van die kennis aan onwetende stadsbewoners toen al nodig. Anno 2012, de tijd waarin kinderen denken dat tuinbonen gedopt en wel uit het vriesvak komen, is de behoefte aan die kennis alleen maar groter, signaleert Rijntje Slooten van Stadsboeren, een Amsterdamse stichting die onder meer de honderd moestuinbakken aan de Amsterdamse Bellamytuin uitbaat. Want dat is het doel van urban farming: kinderen, maar ook oudere buurtbewoners, bewust maken van de oorsprong van voedsel. „Steeds meer mensen raken geïnteresseerd in eerlijk en puur eten. Restaurants voeren liever een kleine kaart met streekproducten en mensen gaan terug naar de oorsprong, naar het echte product, in plaats van het voorgeproduceerde voer. Er wordt denk ik wel een stukje kennis gemist. Kennis die je nodig hebt om gezond te kunnen eten.” Bovendien is het goed voor de mensen om te weten wat er voor proces aan de tomaat voorafgaat, voor hij in de winkel ligt. En waarom de prijs van dat biologisch stukje rode groente dus hoger is dan van die andere tomaat. Dat het verbouwen van voedsel op een braakstuk liggend stukje terrein ook nog voor verbroedering van de buurt zorgt, is natuurlijk ook mooi meegenomen.
Hoewel groeiende, is de urban farming trend in Nederland nog niet te vergelijken met Amerika, dat Michelle Obama als grote voorbeeld heeft: zij heeft haar eigen moestuin bij het Witte Huis. In Nederland hebben we tientallen bakken waar wat groente en fruit wordt verbouwd, in Amerika wordt het door particulieren verbouwde voedsel aan grote winkelketens verkocht, in 2009 zo’n 18 ton, volgens laatste cijfers. In Nederland is de urban farming wereld nog afhankelijk van vrijwilligers, in Amerika zorgt het voor werkgelegenheid. Maar ook wij hebben een eerste wapenfeit op het gebied van urban farming op ons naam staan: in juni ’opende’ de grootste daktuin van Europa: 3000 vierkante meter, op tien meter hoogte op het oude V&D-gebouw, pal aan de A10, waar zo’n zeventig verschillende gewassen staan en huurders van het bedrijf kunnen schoffelen.
Educatie, saamhorigheid en, wellicht in de toekomst, werkgelegenheid. Maar bovenal is het urban farming „gewoon leuk”, aldus Sloten. „Het is leuk om op zo’n plek, met elkaar en buiten, bezig te zijn. Het is een leuke manier om bewoners uit hun betonnen cel te trekken en naar buiten te halen.”
Bron: Spits.nl
Kijk, lopend door de stad, eens om je heen en het valt je wellicht op: een klein strookje verloren grond bij de voordeur waar wat zonnebloemen zijn gepland. Een ingenieus hangend ijzerwerk aan de deur van het balkon, met potjes waar sla en bieslook in worden geteelt. Of, eigenlijk niet te missen: een braakliggend stuk grond vol houten bakken waar de tomaten boven de rand uitpiepen en een dak van een op het eerste gezicht saai kantoorpand dat bedekt is met bamboestokken waar de pompoenplanten omheen kronkelen. Het gebeurt in de Amsterdamse wijken IJburg en West, op een landstrook in het havengebied bij Rotterdam-West, op het dak van het Utrechtse Hoog Catharijne en in de Haagsche schilderswijk. Het gebeurt eigenlijk overal, al dan niet kleinschalig.
Het zogeheten urban farming (of urban agriculture, urban gardening of verticale tuin, je zegt het maar) wint terrein. Steeds meer stadbewoners gebruiken hun balkon of tuin om zelf kruiden, groente en fruit te verbouwen. Of, bij gebrek aan die ruimte, huren ze voor gemiddeld zo’n dertig euro per jaar een vierkante houten bak waar ze datzelfde kunnen doen.
Het stadstuinieren, om er nog maar een term tegenaan te gooien, vindt zijn oorsprong in Amerika. In 1893 vroeg de burgemeester van Detroit zijn kiezers om alle beschikbare ruimte te gebruiken om tuinen te planten. Het doel: voedsel te kweken om voorzien te zijn voor de Grote Depressie, die uiteindelijk tien jaar zou duren. Tijdens de Eerste Wereldoorlog nam president Wilson het idee over en plukte daar in 1919 de vruchten van: liefst vijfhonderd miljoen pond aan voedsel werd geproduceerd, uit vijf miljoen tuinen. En tijdens de Tweede Wereldoorlog verbouwden zo’n 5,5 miljoen Amerikanen hun eigen groente en fruit, 44% van het totale aanbod. Eigenlijk kun je dus spreken van een comeback van het stadstuinieren, alhoewel de schop nooit echt de kast is in gegaan: John Ameroso wordt door de New York Times ook als pionier gezien, hij leerde bij zijn vakantiehuisje de New Yorkers in 1976 hoe New Yorkers hun eigen groente en fruit konden verbouwen.
Want kennelijk was het overdragen van die kennis aan onwetende stadsbewoners toen al nodig. Anno 2012, de tijd waarin kinderen denken dat tuinbonen gedopt en wel uit het vriesvak komen, is de behoefte aan die kennis alleen maar groter, signaleert Rijntje Slooten van Stadsboeren, een Amsterdamse stichting die onder meer de honderd moestuinbakken aan de Amsterdamse Bellamytuin uitbaat. Want dat is het doel van urban farming: kinderen, maar ook oudere buurtbewoners, bewust maken van de oorsprong van voedsel. „Steeds meer mensen raken geïnteresseerd in eerlijk en puur eten. Restaurants voeren liever een kleine kaart met streekproducten en mensen gaan terug naar de oorsprong, naar het echte product, in plaats van het voorgeproduceerde voer. Er wordt denk ik wel een stukje kennis gemist. Kennis die je nodig hebt om gezond te kunnen eten.” Bovendien is het goed voor de mensen om te weten wat er voor proces aan de tomaat voorafgaat, voor hij in de winkel ligt. En waarom de prijs van dat biologisch stukje rode groente dus hoger is dan van die andere tomaat. Dat het verbouwen van voedsel op een braakstuk liggend stukje terrein ook nog voor verbroedering van de buurt zorgt, is natuurlijk ook mooi meegenomen.
Hoewel groeiende, is de urban farming trend in Nederland nog niet te vergelijken met Amerika, dat Michelle Obama als grote voorbeeld heeft: zij heeft haar eigen moestuin bij het Witte Huis. In Nederland hebben we tientallen bakken waar wat groente en fruit wordt verbouwd, in Amerika wordt het door particulieren verbouwde voedsel aan grote winkelketens verkocht, in 2009 zo’n 18 ton, volgens laatste cijfers. In Nederland is de urban farming wereld nog afhankelijk van vrijwilligers, in Amerika zorgt het voor werkgelegenheid. Maar ook wij hebben een eerste wapenfeit op het gebied van urban farming op ons naam staan: in juni ’opende’ de grootste daktuin van Europa: 3000 vierkante meter, op tien meter hoogte op het oude V&D-gebouw, pal aan de A10, waar zo’n zeventig verschillende gewassen staan en huurders van het bedrijf kunnen schoffelen.
Educatie, saamhorigheid en, wellicht in de toekomst, werkgelegenheid. Maar bovenal is het urban farming „gewoon leuk”, aldus Sloten. „Het is leuk om op zo’n plek, met elkaar en buiten, bezig te zijn. Het is een leuke manier om bewoners uit hun betonnen cel te trekken en naar buiten te halen.”
Bron: Spits.nl